Het is voor mijn familie en vrienden maar moeilijk te begrijpen, waarom ik niet met het openbaar vervoer kan reizen. Aan de hand van een serie gebaseerd op mijn ervaringen met het Nederlandse openbaar vervoer, zal ik mijn aversie trachten te verduidelijken.
De reis begint om half zeven des ochtends. Ik heb net mijn kop koffie opgedronken, waarmee de resten van een boterham met pindakaas weggespoeld werden, waarvan enkele plakkerige stukken op mijn kiezen vastgekoekt waren.
Het is bewolkt en het regent zachtjes als ik naar de schuur loop om mijn fiets te pakken. Wanneer ik voorover buig om het fietsslot open te maken, steek ik precies mijn hoofd in een groot spinnenweb. Wild sla ik om me heen, een enorme kruisspin hangt aan een van de draden die ik van mijn hoofd veeg. Voorzichtig probeer ik haar opzij te zwaaien, maar ze laat zich te snel zakken en komt vlak voor mijn voeten op de grond terecht.
Amper binnensmonds vloek en tier ik dat het een lieve lust is, het begint opeens harder te regenen. Ik steek de paraplu op, en stap op de fiets. Met één hand stuur ik de fiets over het diepe grind, waarbij ik behoorlijk zwabber en meer dan eens met mijn voeten steun moet zoeken om niet te vallen.
Als ik een kwartier later bij de fietsenstalling aankom, zijn mijn bovenbenen kletsnat, evenals grote delen van mijn rug, die net niet de bescherming van de paraplu genoten hebben. Ik stal mijn fiets, daartoe gedwongen omdat het in dit land stikt van het dieventuig en gespuis waar de politie niet meer tegen optreedt, en krijg een bonnetje. Wij zijn gek op het verzamelen van bonnetjes in dit land: pin-bonnetjes, kassa-bonnetjes, kaartjes, zegeltjes, noem maar op. Het is om gestoord van te worden, maar ik dwaal af.
Wanneer ik bij het perron arriveer blijkt er een trein te zijn uitgevallen, waardoor het precies twee keer zo druk is als normaal. Op het informatiebord naast de grote analoge klok lees ik dat de vertraging twintig minuten zal duren. Ik loop naar de rand van het perron en kijk in de richting vanwaar ik de trein verwacht: een geel licht schijnt verderop, over een minuut komt hij aan.
Een eeuwenoude en oververmoeide trein, met maar drie wagons, komt traag het perron op rijden. Het oorverdovende piepen van de versleten remmen overstemt bijna het klakkende geluid van de wielen die over de verbindingsstukken van het spoor rijden. De remmen knarsen nog even vlak voordat de trein helemaal tot stilstand komt, een heel stuk voorbij waar de meeste mensen zoeven stonden te wachten, die nu achter de trein aan moeten hollen omdat zij een veel langere trein verwacht hadden. Ik sta gelukkig precies naast de deuren.
Kort klinkt het geluid van een bijna explosief ontsnappen van lucht, waarna de deuren met een sissend geluid wijken voor de enkele reiziger die hier uitstapt. Als ik vervolgens in wil stappen wordt ik ruw tegen de deuren geduwd door het gedrang van de enorme mensenmassa achter mij.
Omdat alle zitplaatsen bezet zijn, rest mij niets anders dan in de bagageruimte bij de deuren te blijven staan tussen de zojuist ingestapte medereizigers. De ramen zijn beslagen door de dampende regenjassen en druipende paraplu's. Ik merk opeens dat mijn rechter schoenzool plakt aan de vloer, snel kijk ik waar ik ingestaan ben. Gelukkig geen kauwgum, waarschijnlijk heeft iemand zijn Cola gemorst. Gatverdamme.
We stoppen bij het volgende station, de laatste voordat we direct doorrijden naar Amsterdam CS. Wederom stappen er alleen maar mensen in. Om ruimte te maken voor de drommen forenzen moet ik doorlopen, de coupe in. Hier is het zo mogelijk nog klammer.
We vertrekken weer, het storend gieren van de electromotoren is hier gelukkig minder luidruchtig. Nog twintig minuten en dan kan ik uitstappen. Maar ik heb last van ademnood. Vlakbij zit een ernstig verkouden vrouw constant te snotteren in haar natte zakdoek. Ik kan daar niet tegen en begin zo oppervlakkig mogelijk te ademen om mijn blootstelling aan haar lichamelijke vochten en virussen te minimaliseren.
Schokkend schiet de trein van links naar rechts, terwijl we over de wissels heen denderen. We zijn er nu bijna, het scheepvaartmuseum is al te zien. De zittende reizigers staan half op, klaar om zich tussen de stroom te mengen als de trein eindelijk gestopt is. Ik hoor verderop de deuren opengaan. Langzaam schuifelt de rij regenjassen naar de uitgang. Een scholier achter mij houdt zijn rugzak met lesboeken voor zich, waardoor ik deze tijdens het geschuifel telkens tegen mij rug aan voel stoten. Ik voel mij bedreigd, in het nauw gedreven.
Eenmaal buiten kan ik eindelijk weer ademen, dit deel van de reis zit er weer op. Voor de volgende keer, het vervolg: reizen met de Amsterdamse metro.
De reis begint om half zeven des ochtends. Ik heb net mijn kop koffie opgedronken, waarmee de resten van een boterham met pindakaas weggespoeld werden, waarvan enkele plakkerige stukken op mijn kiezen vastgekoekt waren.
Het is bewolkt en het regent zachtjes als ik naar de schuur loop om mijn fiets te pakken. Wanneer ik voorover buig om het fietsslot open te maken, steek ik precies mijn hoofd in een groot spinnenweb. Wild sla ik om me heen, een enorme kruisspin hangt aan een van de draden die ik van mijn hoofd veeg. Voorzichtig probeer ik haar opzij te zwaaien, maar ze laat zich te snel zakken en komt vlak voor mijn voeten op de grond terecht.
Amper binnensmonds vloek en tier ik dat het een lieve lust is, het begint opeens harder te regenen. Ik steek de paraplu op, en stap op de fiets. Met één hand stuur ik de fiets over het diepe grind, waarbij ik behoorlijk zwabber en meer dan eens met mijn voeten steun moet zoeken om niet te vallen.
Als ik een kwartier later bij de fietsenstalling aankom, zijn mijn bovenbenen kletsnat, evenals grote delen van mijn rug, die net niet de bescherming van de paraplu genoten hebben. Ik stal mijn fiets, daartoe gedwongen omdat het in dit land stikt van het dieventuig en gespuis waar de politie niet meer tegen optreedt, en krijg een bonnetje. Wij zijn gek op het verzamelen van bonnetjes in dit land: pin-bonnetjes, kassa-bonnetjes, kaartjes, zegeltjes, noem maar op. Het is om gestoord van te worden, maar ik dwaal af.
Wanneer ik bij het perron arriveer blijkt er een trein te zijn uitgevallen, waardoor het precies twee keer zo druk is als normaal. Op het informatiebord naast de grote analoge klok lees ik dat de vertraging twintig minuten zal duren. Ik loop naar de rand van het perron en kijk in de richting vanwaar ik de trein verwacht: een geel licht schijnt verderop, over een minuut komt hij aan.
Een eeuwenoude en oververmoeide trein, met maar drie wagons, komt traag het perron op rijden. Het oorverdovende piepen van de versleten remmen overstemt bijna het klakkende geluid van de wielen die over de verbindingsstukken van het spoor rijden. De remmen knarsen nog even vlak voordat de trein helemaal tot stilstand komt, een heel stuk voorbij waar de meeste mensen zoeven stonden te wachten, die nu achter de trein aan moeten hollen omdat zij een veel langere trein verwacht hadden. Ik sta gelukkig precies naast de deuren.
Kort klinkt het geluid van een bijna explosief ontsnappen van lucht, waarna de deuren met een sissend geluid wijken voor de enkele reiziger die hier uitstapt. Als ik vervolgens in wil stappen wordt ik ruw tegen de deuren geduwd door het gedrang van de enorme mensenmassa achter mij.
Omdat alle zitplaatsen bezet zijn, rest mij niets anders dan in de bagageruimte bij de deuren te blijven staan tussen de zojuist ingestapte medereizigers. De ramen zijn beslagen door de dampende regenjassen en druipende paraplu's. Ik merk opeens dat mijn rechter schoenzool plakt aan de vloer, snel kijk ik waar ik ingestaan ben. Gelukkig geen kauwgum, waarschijnlijk heeft iemand zijn Cola gemorst. Gatverdamme.
We stoppen bij het volgende station, de laatste voordat we direct doorrijden naar Amsterdam CS. Wederom stappen er alleen maar mensen in. Om ruimte te maken voor de drommen forenzen moet ik doorlopen, de coupe in. Hier is het zo mogelijk nog klammer.
We vertrekken weer, het storend gieren van de electromotoren is hier gelukkig minder luidruchtig. Nog twintig minuten en dan kan ik uitstappen. Maar ik heb last van ademnood. Vlakbij zit een ernstig verkouden vrouw constant te snotteren in haar natte zakdoek. Ik kan daar niet tegen en begin zo oppervlakkig mogelijk te ademen om mijn blootstelling aan haar lichamelijke vochten en virussen te minimaliseren.
Schokkend schiet de trein van links naar rechts, terwijl we over de wissels heen denderen. We zijn er nu bijna, het scheepvaartmuseum is al te zien. De zittende reizigers staan half op, klaar om zich tussen de stroom te mengen als de trein eindelijk gestopt is. Ik hoor verderop de deuren opengaan. Langzaam schuifelt de rij regenjassen naar de uitgang. Een scholier achter mij houdt zijn rugzak met lesboeken voor zich, waardoor ik deze tijdens het geschuifel telkens tegen mij rug aan voel stoten. Ik voel mij bedreigd, in het nauw gedreven.
Eenmaal buiten kan ik eindelijk weer ademen, dit deel van de reis zit er weer op. Voor de volgende keer, het vervolg: reizen met de Amsterdamse metro.
Reacties